Bomen en struiken in het Heilooër Bos

abeelberk, beuk, den, eik, els, es, esdoorn, haagbeuk, hazelaar, hulst, iep, kamperfoelie, klimop, lijsterbes, linde, meidoorn, moerascypres, paardenkastanje, sleedoorn, spaanse aak, tamme kastanje, taxus, vlier vogelkers

Bronnen



abeel, witte populus alba [wilgenfamilie]< 20 (vroeg) ingevoerd, onregelmatige kroon; stam vaak scheef; bast grijs, glad behoudens ruitvormige lenticellen; takstand: horizontaal afstaand; bladen verspreid, ze verschillen: aan lange loten en wortelloten: handvormig gelobd (5), onderzijde blijvend witviltig, aan zijloten meer eirond, met ondiepe lobben, veernervig; 2-huizig, bloeiwijze: katje MA; vrucht in aarvormige katjes, kleine doosvruchten, in juni openspringend, talrijke pluizige zaden
gebruik: lucifers, spanen mandjes, triplex
bijzonderheden: kalkhoudende, min of meer vochtige bodem: vooral in de duinstreek
vgl. grauwe abeel, (mogelijk) kruising van witte abeel en zwarte populier

berk, ruwe   Betula pendula [berkenfamilie] < 20 inheems; kroon smal eivormig, later breder en meer gewelfd, twijgen overhangend; bast: eerst glanzend roodbruin, weldra wit met een vleugje roze, later met diepe zwarte kloven, ruitvormige zwarte vlekken, lenticellen horizontaal; twijgen dun, buigzaam, in voorjaar purperachtig berijpt; knoppen: klein, eivormig schuin aan de twijg; bladen ver uiteenstaand, klein, toegespitst, getand, lange kale bladsteel; bloemen: katjes (nazomer aangelegd, lente MAM open) gesteeld, groen eerst rechtop; vrucht: honderden kleine gevleugelde nootjes tussen de schubben van het hangende lichtbruine vruchtkatje; licht bladerdek, laat veel licht door, leeft relatief kort.
gebruik: bezems (twijgen), dakbedekking (bast), wijn en shampoo (sap), houtskool, klosjes, spoelen, haspels
vgl: zachte berk (natte gebieden, kleiner, geen hangende twijgen in de top, bast bruin of grijswit).
Zwakke en dode stammen vaak met horizontaal afstaande berkenzwam

beuk Fagus sylivatica [napjesdragersfamilie] < 40 meter, inheems op hogere gronden, elders aangeplant, voorkeur voor goed ontwaterde bodems; stam kan erg dik worden, met zware wortellijsten; bast glad, zonder kloven, grijs, relatief dun en daardoor slecht bestand tegen directe zonnebrand, daarom worden alleenstaande stammen vaak met jute omwikkeld; hout rossig bruin, fijn generfd, hard en sterk; twijgen dun, zig-zag-vormig, purperbruin; knoppen lang, slank, toegespitst, in één vlak; bladeren eirond, kort toegespitst, eerst lichtgroen, later donderder, in herfst bruin, blijven aan jonge bomen en hagen vaak tot in het voorjaar verdord zitten; bloemen verschijnen tegelijk met de bladeren (MJ), de mannelijke goudgeel, hangend, de vrouwelijk staand, met rode stempels; vruchten: 2 tot 3 bruine driekantige eetbare beukenootjes in hardhouten napjes; de mate van vruchtzetting varieert sterk van jaar tot jaar.
gebruik: hout voor meubels, speelgoed, deegrollers, houten lepels, parketvloeren.
vanwege dicht bladerdek opvallend weinig ondergroei, daardoor heeft beukenbos een kathedraal-achtige sfeer

den, grove Pinus sylvestris [dennenfamilie] < 40 was inheems tot ME, vanaf 16de E. weer ingevoerd; levensduur 100-500; wortelt ondiep; bast onderaan bruin, boven meer oranjerood; takstand: horizontaal afstaand; knoppen spits, roodbruin, harsig; naalden in paren, 2-7 cm, blauw- of grijsgroen; 1-slachtig, 1-huizig, MJ; leeftijd eerste bloei: 5-20; bloeiwijze: kegel, windbestuiving; kegel klein, hangend, kortgesteeld, eerst groen later bruin; schubben met brede, ruitvormige top met opgezette stekel; zaadverspreiding: water, wind
gebruik: daken, vloeren, schepen, meubels, spaanplaat; hars, medicijn (hoest), terpentijnolie, terpentine
vgl.: Corsicaanse den, Oostenrijkse den; onderscheidende kenmerken vooral meer kronkelige, roodbruine stam

den, Oostenrijkse Pinus nigra nigra [dennenfamilie] in 19de E. ingevoerd; opvallend rechte stam, bast grijszwart; lange, zware takken en loof in dichte bundels, naalden lang (8-16 cm), donkergroen, gebogen, stijf, allen in dezelfde richting; kegels lichtbruin, afstaand; schubben minder stijf, in een dwarsrichel eindigend
vgl. grove den, Corsicaanse den

els, zwarte Alnus glutinosa [berkenfamilie]< 25 inheems, hoogste leeftijd 100-500; kroon: open, onregelmatig, weinig vertakt; veel wortelopslag; bast: grijs, glad, later bruinzwart, ondiepe spleten in ruitjespatroon; twijg: eerst kleverig en groen, later purperbruin en kaal; knoppen gesteeld, opgericht, 2-3 groen of purperen schubben; bladstand: verspreid; bladen: enkelvoudig, veernervig, eerst kleverig, later kaal, glanzend donkergroen, grootste breedte boven het midden, bladtop stomp; 1-slachtig, 1-huizig, bloemen: katjes in de herfst aangelegd, bloeit voor het blad: FMA, windbestuiving; vrucht: kegelachtig, eerst groen, dan bruin, blijft na zaadverspreiding nog lang hangen
gebruik: klepperzolen, sluisdeuren, brugpalen, houtskoop voor buskruit; verf uit bladen, vruchten en bast
bijzonderheden: veel langs de waterkant, wortelt diep, wortelknolletjes met stikstofbindende bacteriën, vaak in broekbossen; op blad vaak zwarte kevertjes: elzenhaantjes

es Fraxinus excelsior [olijffamilie] < 40 inheems, hoogste leeftijd 100-500; wortelt diep; stam vaak gevorkt, kroon hoog, koepelvormig; takstand rechtopgaand of afstaand; twijg grijsgroen met lichtere lenticellen; knoppen dofzwart, tegenoverstaand, eindknop groter; bladen lopen laat uit en vallen vroeg af, oneven geveerd, 7-15 eironde blaadjes; 2-slachtig, bloemen: klein, geen kroonbladen bloei AM, voor uitlopen blad, windbestuiving; vrucht: noot, in bruine pluimen, blijven lang hangen, zaadverspreiding wind, hoeveelheid zaad wisselt per jaar
gebruik: radvelgen, laddersporten, werktuigstelen, roeiriemen, hockeysticks, tennisrackets, biljartkeu's, gymnastiektoestellen; schors: koortswerende harsen; bladeren bevatten stoffen tegen reuma
bijzonderheden: stelt hoge eisen aan bodem, zuurstof, vochtigheid, fosfaat, kalk; laat veel licht voor ondergroei, groeit op basische bodem

esdoorn, gewone Acer pseudoplatanus [esdoornfamilie] < 35 al in de ME ingevoerd; stam fors, wortelt diep; grote koepelvormige kroon, met veel dikke, dichtbebladerde takken, takstand afstaand; bladen: tegenoverstaand, groot, breder dan lang, 3-7, meestal 5 spitse lobben, diep ingesneden, van boven zeer donkergroen, van onder licht blauwgroen; bloemen tot 100 bijeen in hangende pluimen, AM, na het uitlopen van de bladeren, bestuiving door insecten; vrucht: dubbele noot met schuin omlaagwijzende vleugels, in rechte of scherpe hoek, wisselt per jaar, verspreiding door wind, veel opslag uit zaad, zelfs in vrij dichte schaduw
gebruik: keukengerei (deegrollers), meubels, vioolkasten
bijzonderheden: honingdauw van bladluizen, zwarte vlekken van schimmel, rode gallen

esdoorn, noorse Acer platanoides [esdoornfamilie] > 25; minder koepelvormig, bladeren met 5 korte, hoekig getande lobben; bladsteel dun, gootvormig; opvallende gele bloemen in opgerichte pluimen, verschijnen voor de bladeren; vruchten geel, vleugels met stompe hoek.

haagbeuk Carpinus betulus [hazelaarfamilie] < 25; inheems in Z.O. Nederland, elder aangeplant, kan behalve als boom ook als haag voorkomen; lijkt op beuk en wordt daar vaak mee verward; stam met wortellijsten, alsof het spierbundels zijn, vaak getordeerd, hout: zwaar, elastisch, groenachtig wit; bast grijs, eerst glad, later met verticale spleten; dunne iets bochtige twijg; knoppen slank, bruin of groen, tegen de twijg gedrukt; bladeren dubbelgezaagd met spitse tanden, iets bobbelig, boven donkergroen, onder iets lichter ca. 15 paar nerven, blijven aan jonge bomen en hagen vaak tot in het voorjaar verdord zitten; bladsteel kort; hangende mannelijke katjes en staande vrouwelijke, met rode stijlen; vruchten: tot 16 nootjes in een kluwen, elk met groot, papierachtig schutblad.
gebruik: hakblokken, schoenleesten, bowlingkegels, tandwielen, e.d.

hazelaar Corylus avellana [hazelaarfamilie] < 8; inheems, vaak op kalkhoudende bodem, vaak veelstammig en struikvormig; bast glad met opvallende lenticellen, op latre leeftijd in horizontale repen loslatend; bladeren in 2 rijen, afwisselen, vorm variabel; bloem lang voor het blad: mannelijke katjes geelachtig, lang en hangend, vrouwelijke klein, rode stempels; vruchten: kluwens van 2-4 harde noten in een kraag van getande schutbladen.
gebruik: eetbare smakelijke hazelnoten; hout: hekwerken, wandelstokken, wishelroede, brandhout.

hulst Ilex aquifolium [hulstfamilie] < 25, vaak < 10, inheems, boom of struik, enige wintergroene loofboom; takken boogvormig met opgaande top; bladstand: afstaand; twijgen groen; bladen verspreid, glanzend, dik, leerachtig: onderste bochtig getand, bovenste min of meer glad en minder of niet getand; functioneel tweehuizig; bloemen in kluwens, klein, roomwit (MJJ); vruchten rood, giftig, besachtig, overwinterend (lijsters); zaadverspreiding: vogelpoep
gebruik: hout voor draai- en inlegwerk, geverfd als imitatie-ebbenhou; loof: wintervoer, stoffen gebruikt in geneesmiddelen tegen bronchitis, reuma en jicht; bast: vogellijm

kamperfoelie, wilde Lonicera periclymenum [kamperfoeliefamilie] houtige, liaan-achtige plant met rechtswindende of kruipende stengels die meters lang kunnen worden; knoppen lopen zeer vroeg uit, bladeren ovaal; bloemen in hoofdjes-achtige bloeiwijzen, roomwit, later geelachtig, van buiten vaak rood tot paars, lange gekromde buis, ver uitstekende helmdraden en stamper, vooral 's avonds een sterke, zoete geur, nectarrijk, geheel ingericht op insektenbestuiving, m.n. nachtvlinders; dieprode, giftige bessen; zonnige tot matig beschaduwde, matig voedselarme standplaatsen, bosranden, duinen; kan jonge bomen bij toenemende diktegroei 'wurgen'.

klimop Hedera helix [klimopfamilie] 'een altijd groen houtgewas, met leerachtige, verspreid staande bladeren, dat in de herfst bloeit en een eigenaardige, wat harsachtige geur verspreidt'. Kan meters hoog worden, waarbij de 'stam' zich met speciale hechtwortels aan een boom of muur vasthoudt. Deze hechtwortels nemen geen voedingsstoffen op; de boom of muur dient alleen als houvast. Daarnaast kan klimop ook kruipende stengels vormen. De bladeren aan klimmende zowel als kruipende stengels zijn 'handvormig gelobd tot gespleten' met een 'hartvormige voet'. 'Oudere klimmende planten die voldoende licht ontvangen, vormen daarnaast boogvormig afstaande, bloeiende zijtakken'. De bladeren aan deze takken zijn anders gevormd: 'ongedeeld, met wigvormige tot afgeknotte voet en toegespitste top'. De bloemen staan in 'bolvormige schermen die trosvormig gerangschikt zijn', ze zijn 'klein. tweeslachtig, regelmatig, vijftandig en geelgroen'. De dofzwarte besvruchten zijn pas in de volgende lente rijp. Klimop 'groeit op "gerijpte", niet te voedselarme, matig droge tot matig vochtige minerale grondsoorten' en is het meest vitaal bij schaduw, op voedselrijke en kalkrijke bodem. Bloeiende klimop is voor insecten in de herfst een rijke bron van nectar en stuifmeel, omdat er dan weinig andere planten bloeien. Klimop is een goede slaap- en schuilplaats voor allerlei vogels. Krachtige bomen lijden niet onder klimopbegroeiing.

lijsterbes Sorbus aucuparia [rozenfamilie] < 20 inheems, zeer winterhard; vaak meerstammig, open kroon; takstand: rechtopgaand of afstaand; lenticellen horizontaal; knop purper; bladen verspreid, veervormig, oneven samengesteld; grote schermvormige pluimen van kleine roomwitte bloemen, sterk geurend, MJ; vruchten besachtig, verkleuren naar rood; verspreiding: vogel en zoogdierenpoep, water
gebruik: bessen: lokvoer, gelei, stroop e.d. tegen staar, scheurbuik, werkt laxerend; hout: draaiwerk, goed te polijsten
bijzonderheden: groeit vooral op armere bodems; beschermt tegen zwarte magie, vaak runen in bast gekrast (Engelse naam: Rowan of Rowanberry)

linde Tilia [lindefamilie] in Nederland komen oorspronkelijk twee soorten linde voor, de winterlinde Tilia cordata en de zomerlinde Tilia platyphyllos; maar de meeste aangeplante lindes zijn hybrides van beide, vaak aangeduid als Hollandse linde, T. x vulgaris. < 45 kan wel 600 jaar oud worden; hoge dichte koepelvormige kroon, met opstijgende aan de top overhangende takken; veel waterloten en wortelopslag; bast glad, grijs, later fijn gekloofd; twijg zig-zag gebogen, glad, glanzend roodbruin; knoppen glanzend roodbruin; bladeren in 2 rijen, hartvormige voet, vaak iets asymmtrisch, 6-10 cm lang en breed, aan waterloten groter, fijn en scherp gezaagd, zijnerven vertakt; bloei JJ, bloemen in hangende kluwen aan bandvormig schutlad;
gebruik: bast: touw en matten; hout: houtskool, pianotoetsen, klompen en houtsnijwerk; bloemen: lindehoning en lindebloesenthee; overlast van kleverige honingdauw

meidoorn, eenstijlige Crataegus monogyna [rozenfamilie] <15 inheems; vaak meerstammig; takstand: afstaand; doornen < 2 cm in bladoksels; bladen verspreid veervormig diep ingesneden, 3-5 lobben; 2 slachtig; witte bloemen ca, 14 bijeen in schermvormige kluwens, 5-tallig, MJ, insectenbestuiving; vrucht eivormig, 1 zaad; zaadverspreiding: vogel- en zoogdierenpoep
gebruik: thee van bloemen tegen aderverkalking en keelpijn
bijzonderheden: voorkeur kalkrijke gebieden, o.a. duinen
vgl.: tweestijlige, hogere, rijkere gronden; zwaardere wortellijsten, bochtiger stam, bladen en bloemen groter, bladen minder diepingesneden; 2-3 stijlen en zaden per vrucht.

moerascypres Taxodium distichum [moerascypresfamilie] aangeplant, afkomstig uit zuidoosten van Noord-Amerika (Florida); kan in het water staan omdat hij  dan knievormige luchtwortels vormt die de wortels van lucht voorzien; komt laat in blad, met naaldachtige lichtgroene bladeren die in de herfst rood verkleuren en daarna afvallen; kegels kortgesteeld, bij rijheid purperbruin, met kleine omlaaggebogen stekels tussen ruitvormige schubben; schors vaal- tot roodbruin, later met scheuren en bij oude bomen in smalle stroken afbladderend

paardenkastanje Aescukus hippocastanum [paardenkastanjefamilie] <35 in 17de E ingevoerd uit N-Griekenland & Turkije; zware stam, dichte, koepelvormige kroon; takstand: afstaand of horizontaal afstaand; twijg lichtbruin, met nog lichtere lenticellen; knoppen tegenoverstaand, beh. eindknop, eivormig, kleverig, roodbruin, nerflidtekens als spijkergaatjes; bladen handvormig samengesteld, 5-7, lange steel; bloemen tot 100 in opgerichte pluim, MJ; vrucht: groene stekelige bolster, 2-3 kleppen, zaden glanzend roodbruin, doffe zool
gebruik: vruchten tegen ziekten bij paarden, bevat medicijn tegen spataderen en aambeien; schors levert zwarte kleurstof voor verven zijde & katoen; hout: meubels
heeft de laatste tijd erg te lijden van de paardenkastanjemineermot en sinds 2002 van een waarschijnlijk door een bacterie (Pseudomonas syringae) veroorzaakte kastanjebloedingsziekte die bloedachtige plekken op de bast geeft en waaraan de bomen dood kunnen gaan [zie ook: http://www.kastanjeziekte.wur.nl/].

sleedoorn Prunus spinosa [rozenfamilie] > 3, inheemse struik, vaak in heggen; oudere takken lopen uit in doorn; bladen klein, ongelobt, gezaagd; witte bloemen verschijnen voor de bladeren AM; vrucht (sleepruim) paarszwart, berijpt, hard, zeer wrang.

spaanse aak Acer campestre [esdoornfamilie] ook wel Veldesdoorn genoemd, < 24, inheems (Z.O.  NL) en aangeplant, kleine boom of struik, korte bochtige stam, ook als heg in gebruik; grijs-bruin, met spleten of vierkante plaatjes; paarsgewijs geplaatste bladen klein, breed, diep handlobbig of handledig (3-5), lange bladsteel, met melkachtig sap; bloemen in losse kluwens, MJ; dubbele, gevleugelde noot, hoek bijna 180°.
gebruik: hout voor kommen, borden, violen.

tamme kastanje Castanea sativa [napjesdragersfamilie] < 35, ingevoerd uit Zuid-Europa, hoge boom met smalle kroon, en dikke rechte stam; bast glad en grijs, later gekloofd en bruin, vaal spiraalsgewijs; leerachtige, donkergroene bladen in 2 rijen, gestekelde rand; katjes met mannelijke en vrouwelijke bloemen, lichtgeel, JJ; vrucht: 2 à 3 bruine 'kastanjes' in lichtgroene, scherp-stekelige bolster die met 4 kleppen openspringt.
gebruik: de kastanjes worden m.n. in Frankrijk veel gegeten, gepoft of gekookt, ook tot puree of jam verwerkt.

taxus, ook wel venijnboom  Taxus baccata [taxusfamilie] groenblijvend, > 25, groeit langzaam, maar kan heel oud worden, wel 2000 jaar (de langslevende Europese boomsoort), vaak meerstammig, bast glad roodbruin, laat bij ouder worden in stukjes los, dan wordt purperrode onderbast zichtbaar; hout sterk elastisch en duurzaam; twijg eerst groen, later oranjebruin; naaldachtige bladeren, in spraalvorm geplaatst of in 2 rijen, bovenkant donkergroen glanzend, onderkant lichter; overwegend 2-huizig; bruin zaadje omgeven door rood, urnvormig en besachtig omhulsel; bladen en zaden giftig, vruchten veel door vogels gegeten en zo verspreid.
gebruik: handbogen, fineer en draaiwerk; blad bevat stof tegen kanker.

veldiep of gladde iep Ulmus minor [iepenfamilie] < 35 inheems en aangeplant (vooral als laanboom), bastaardeert met andere iepesoorten (zie N.B.!); stam: hoog in de kroon doorlopend, veel wortelopslag (niet bij bergiep); aan jonge takken en wortelopslag vaak kurklijsten (bescherming tegen vraat en wind); takstand: afstaand; blad: enkelvoudig, asymmetrische bladvoet, staan afwisselend in 2 rijen langs de takken; bloemen klein, 2-slachtig, hoofdjesachtige bloeiwijze, bloeit voor verschijnen van de bladeren MA, op 2-jarig hout, windbestuiving; vrucht: zijdelings afgeplat nootje met een brede, lichtgroen, rondom lopende vleugelrand (fotosynthese!), windverspreiding, vallen in voorzomer massaal af, rijke schorsbegroeiing; schers met lengte en dwarsgroeven (laatste ontbreken bij bergiep)
bijzonderheden: iepeziekte - vanaf 1918 in E., in golven, veroorzaakt door schimmels (Ophiostoma ulmi en Ophiostoma novo-ulmi.)die in de houtvaten groeit en ze verstopt, wat uiteindelijk leidt tot het verwelken van de bladeren en het afsterven van de boom, dit schimmel wordt verspreid door met schimmelsporen besmette grote en kleine Iepenspintkevers (Scolytus scolytus en S. multistriatus)of via de wortels van boom tot boom, bestrijding gebeurt vooral door de verspreiding van de kevers tegen te gaan, door aangetaste bomen te verwijderen, of zelfs door bomen preventief te kappen; ook preventief enten is mogelijk, maar wordt alleen in bijzondere gevallen toegepast. Zie ook: http://www.dutchelmdisease.org/
voorkeur: voedselrijke, vochthoudende, kalkrijke bodem
gebruik: schors voedselrijk: veevoer, ook: thee tegen ontsteking slijmvliezen, en vezels voor touw; hout taai, goed bewerkbaar, bestand tegen gebruik onder water.
N.B. Veel aangeplante iepen zijn een hybride van de veldiep (ook wel gladde iep) en de bergiep (ook wel ruwe iep; Ulmus glabra); men spreekt dan van de Hollandse iep Ulmus hollandica. De verscillen tussen deze drie iepen zijn niet zo groot.

vlier Sambucus nigra [kamperfoeliefamilie] < 10 inheems; kleine boom of slordig ogende struik; takken wit merg; knoppen naakt, zonder schubben, vroeg uitlopend; bladen geveerd 3-7, meestal 5 eirond, stinkt bij kneuzing, lang groen blijvend, laat afvallend; bloemen: klein, zoet geurend, in opgerichte schermvormige pluimen; vrucht: bessen van groen naar glanzend zwart, met 3 leerachtige zaden, verspreid door vogels
gebruik: verfstoffen en medicijnen uit bast, bladen, bloemen en vruchten; fluitjes van holle twijgen; merg als poetsmiddel horlogemakers; flierefluiter, mondstuk midwinterhoorn; aan bijna alle onderdelen worden allerlei geneeskrachtige werkingen toegeschreven: 'apotheek der armen'.
op oude stammen vaak een paddestoel: Judasoor.

vogelkers Prunus padus [rozenfamilie] inheems en aangeplant; kleine bossig vertakte boom; bast bittergeurend met oranje lenticellen; loten glanzend bruin; bladeren ovaal tot eirond, met afgeronde voet en fijngezaagde rand, alternerend geplaatst; kleine witte bloemen in trossen met amandelgeur M; vrucht kleine en bitter, als rijp glanzend zwart.
vgl Amerikaanse vogelkers

vogelkers, Amerikaanse Prunus serotina [rozenfamilie] uit Amerika, ingeburgerd. vgl. vogelkers: wordt hoger, bladen komen relatief laat, meer glanzend, het breedst boven het midden, met roodbruine beharing onderste helft onderzijde langs de middennerf, talrijke zijnerven; bloemtrossen korter, dichter, meer opgericht; bloemen korter gesteeld; vrucht paarszwart met kroontje.
opm.: vaak als 'bospest' bestreden, m.n. in de duinen.

zomereik Quercus robur [napjesdragersfamilie] <35 inheems; stam: dik met laag aangezette, wijd afstaande takken; als vrijstaand: brede, koepelvormige kroon; bast: grijs, gekloofd met rechthoekige schubben of plaatjes; twijg eerst bruin, later blauwgrijs; knoppen in bladoksels en in groepen aan twijgeinden, eivormig, lichtbruin, talrijke schubben; blad: kortgesteeld, geoord, gelobd (4-6 paar); eenhuizig; eikels gesteeld
gebruik: huizen, schepen, vaten, meubels, wielspaken, houtskool; schors: leerlooierij
bijzonderheden: rijk insectenleven, eikels voedsel voor vogels (Gaaien) en zoogdieren (herten en zwijnen)
vgl: Wintereik: oosten des lands, blad gesteeld, eikel ongesteeld


Bronnen

Harding, Patrick, Gill Tomblin, Nieuwe bomengids: herkennen van bomen in tuin, park en bos. Tirion [vertaald uit het Engels]
Meijden, R. van der, Heukels' Interactieve Flora van Nederland. ETI
Rushforth, Keith, Gill Tomblin, Ann Winterbotham, De 'easy' bomengids voor heel Europa. Elmar [vertaald uit het Engels]
Thijsse, Jac.P., Eik en beuk. Zutphen: Tellus; Amsterdam: Heimand en Thijsse Stichting, 1995
Weeda, E.J. et al (1985) Nederlandse Oecologische flora: wilde planten en hun relaties. 5 dln. IVN



Terug naar startpagina Heilooër Bos