Kruiden en kruidachtige struiken, die voorkomen in het Heilooër Bos

bosandoorn, bosbraam, daslook, fluitenkruid, hennepnetel, hondsdraf, knopig helmkruid, kraailook, look-zonder-look, nagelkruid, robertskruid, sneeuwklokje, speenkruid, stinkende gouwe, witte dovenetel

N.B. Rond het landhuis Nijenburg komen ook diverse Stinsenplanten voor.

bosandoorn Stachys sylvatica [lipbloemenfamilie] overblijvend, sterk ruikend, blad eirond, grof gekarteld-gezaagd, bloemen donker-purper met wittige vlekken in onbebladerde schijnaar.

bosbraam rubus fruticosus [rozenfamilie] een zeer gevarieerde 'soort', of een verzameling micro-soorten en allerlei tussenvormen; half-struikachtige planten van uiteenlopende hoogte, van enkele dm tot enkele meters, dan vaak boogvormig; bladen 5-delig; bloemen wit tot rozerood, vruchten glanzend zwart

daslook Allium ursinum [leliefamilie] overblijvend, bolgewas, ruikt naar ui, stengel 3-kantig, elliptisch, lichtgroen, bloemen wit, stervormig, in een scherm.

fluitenkruid Anthriscus sylvestis [schermbloemenfamilie] hoge, levendig groene, overblijvende plant, holle steel, penwortel, bloeit in 2de helft voorjaar met witte schermen, zeer algemeen, vooral in bermen; voedselrijke, vochthoudende bodem, klei of bemeste zandgrond; wordt 'Hollands Kant' genoemd

knopig helmkruid Scorphularia nodosa [helkruidfamilie] overblijvend, vierkante stengel, bijna kaal, stengel niet gevleugeld, bladren tegenoverstaand, (langerpig-)eirond, spits; bloemen roodbruin en groenachtig geel. met twee lippen in pluimen

hennepnetel, gewone Galeopsis tetrahit [lipbloemenfamilie] eenjarig, gezaagd blad langwerpig eirond, bloemen lichtpurper, geel of wit, in kransen

hondsdraf Clechoma hederacea [lipbloemenfamilie] laag kruipend, wortelt op knopen, sterke netelgeur, hoefvormige bladeren, bloemen aan opstaande bloeistengels, paarsblauw, zeer algemeen, veel verschillende groeiplaatsen, vooral voedselrijk, matig vochtig en licht beschaduwd, versnelde afbraak, onder struikgewas, overgroeit vaak liggende stammen en stobbe. geneeskracht geacht, tegen allerlei kwalen, kiespijn, hoest, verkoudheid, zweren, jeuk, zwellingen, etc., bierkruid. Oorsprong naam omstreden, verbastering?, 'wondrank'?; hederacea slaat op groeiwijze, 'grondklimop'.

kraailook Allium vineale [leliefamilie] overblijvend, bolgewas, ruikt naar ui, blad rolrond, gegroefd, hol, bloemen in een bolvorm, groen of roze met uitstekende meeldraden.

look-zonder-look Alliaria petiolata [kruisbloemfamilie] midelhoge tot hoge voorjaarsbloeier, vaak 2-jarig: eerste jaar rozet, waar in het 2de jaar een bloeistengel uit groeit, met witte bloemen en tegen de zomer een losse tros met rijpe hauwen; nabloei met zijtrosjes; hartvormige, gegolfde bladeren, met uiengeur bij kneuzing; veel in de duinstreek op licht beschaduwde plaatsen, voedselrijke, losse, vochthoudende bodem; in gebruik als toekruid met ui en mosterdsmaak; waardplant oranjetipje

nagelkruid (gewoon) Geum urbanum [rozenfamilie] overblijvend, wortelstuk (eindigt 'afgebeten' - duivel, ruikt iets naar kruidnagel), kleine citroen-gele bloempjes, 5-tallig, half-schaduwplant, vochthoudende, voedselrijke grond, ook: noordhellingen in kalkrijke duinen; geneeskrachtig geacht, zuiverend, maag/darm problemen

robertskruid Geranium robertianum [ooievaarsbekfamilie] 1- of 2-jarig, kleine dieprose bloempjes, rozetten, klierharen (geur), stengels (donker-)rood, sterk samengestelde, tere bladeren, vruchtjes worden weggeslingerd; kan in diepe schaduw groeien, 'vooral op plekken waar verhoogde afbraak van organisch materiaal plaatsvindt' (OF-2: 160-1), werd bloedstelpend geacht.

sneeuwklokje Galanthus nivalis [narcisfamilie] 'zeer lage, blauwgroene winterbloeier met eenbloemige bloeistengels', bloemen in 2 kransen, inheems in Z. Europa, hier gekweekt sinds de M.E., vooral in bossen en boomgaarden; waar ze eenmaal staan blijven ze langdurig, verspreiding via bollen, geen spontane verspreiding; in 'sneeuwklokjesbossen' soms meegevoerde exoten.

speenkruid Ranunculus ficaria [ranonkelfamilie] laagblijvende voorjaarsbloeier, knotsvormig opgezwollen wortels ('spenen', reservevoedsel), glanzend donkergroen, hartvormige bladeren, stervormige bloemen met 5-8 goud-gele kroonbladen, voortplanting vooral via okselknolletjes (zelden vruchtdragend, m.u.v. Zuideuropese vormen, Texel, meegekomen met sneeuwklokjes), algemeen, zoutmijdend, beschaduwde of grazige plaatsen op vochtige, voedselrijke grond. jonge plantjes rijk aan vit. C, maar later giftiger

stinkende gouwe Chelidonium majus [papaverfamilie] 30-80 cm, overblijvend, met kenmerkend oranje melksap, giftig; botergele bloemen in schermen, MJJA; groeit op licht beschaduwde, onverstoorde grond; werd gebruikt tegen oogkwalen en wratten.

witte dovenetel Lamium album [lipbloemenfamilie] overblijvend, lang bloeiend, liggend-opstijgende stengels en opgerichte bloeistengels, ondergrondse uitlopers, zeer algemeen, beschutte, vaak beschaduwde, voedselrijke, vaak zeer stikstofrijke, vochthoudende bodem, vooral in cultuurlandschap (dove dubbelganger van grote brandnetel).



Terug naar startpagina Heilooër Bos