Vogels

Korte informatie over vogels, verzameld uit diverse bronnen

wordt nog aangevuld!

Kattenhaar als nestmateriaal !



Boerenzwaluw, Blauwborst, Blauwe reiger, Braamsluiper, Bruine kiekendief, Ekster, Fitis, Fluiter, Gaai, Gierzwaluw, Grasmus, Grote lijster, Grutto, Heggemus, Huiszwaluw, Kauw, Kievit, Kleine Karekiet, Koekoek, Koolmees, Nachtegaal, Pimpelmees, Rietgors, Rietzanger, Roodborst, Scholekster, Slobeend, Smient, Snor, Sprinkhaanzanger, Tjiftjaf, Tuinfluiter, Tureluur, Winterkoning, Zanglijster, Zwartkop

Blauwborst Luscinia svecica

lijsterachtige die in gedrag lijkt op roodborst, nogal schuw, man in zomer met blauwe borst met in NL meest witte vlek, lichte onderdelen en witte wenkbrauwstreep, zomergast, broed veelal in moerassige gebieden met struiken; zang muzikaal, gevarieerd, met imitaties, een beetje als een hogere en zwakkere nachtegaal.

Blauwe reiger Ardea cinerea

grote blauw-grijze vogel met lange, vaak ingetrokken hals, een krachtige rechte snavel, grijsgeel in broedtijd oranje; nestelt hoog in bomen veelal in kolonie; vangt vissen of amfibiën in het water of muizen en mollen op grasland; trekt weg bij strenge vorst; de laatste tijd nogal tam in steden; geeft in vlucht een luide, doordringende kreet.

Boerenzwaluw Hirundo rustica

lange, spitse vleugels, diepgevorkte staart, nestelt bij voorkeur in oude stallen met varkens of koeien, meestal 2 legsels per jaar, eileg: ca. 1 juni en eind juli, komt in april uit West- en Centraal Afrika, van Ivoorkust tot Angola, daar sterk afhankelijk van regenval, bij droogte sterfte, nestelen sterk plaatsgebonden, voedsel: grotere insecten die in een straal van 500 m. gevangen worden, luide roepen en kwetterende zang.

Braamsluiper Sylvia curruca

insecteneter, broed in dichte struiwelen met doornstruiken (mei- en sleedoorn), afgewisseld met open ruimten; overwintert in Oost-Afrika, komt 2de helft april terug, zangpiek rond 1 mei, 'droge ratelzang', een steeds herhaald kort rateltje.

Bruine kiekendief Circus aeruginosus

grootste kiekendief, iets groter dan buizerd, maar slanker en langere vleugels en staart; kleur variabel van donker tot licht; lichtgekleurde kop; verschilt van andere kiekendieven door zwaardere bouw en ontbreken lichte stuitvelk; nestelt in oud hoog riet; zoekt voedsel in lage glijvlucht, stort zich bij verrassing op prooi (kleine zoogdieren, vogels, insecten, e.d.).

Ekster Pica pica

zwart (met glans) en witte, wat kleinere, kraai-achtige met opvallend lange staart, vlucht oogt moeizaam, maakt ingeneius overdekt takkennest, wat later vaak door andere vogels, zoals uilen, gebruikt wordt, alleseter, zoekt voedsel vooral op de grond; roep: een luid ratelend 'tsjak-tsjak-tsjak'

Fitis Phylloscopus trochilus

uiterlijk lastig van andere loofzangertjes, zoals de tjiftjaf, te onderscheiden, maar heeft heel karakteristiek, wat 'weemoedig'  liedje: een serie dalende noten met een specifiek ritme; maakt overdekt nest op de grond van gras en mos, ook van binnen bekleed met veertjes; broed in open bossen, bosschages, parken, tuinen met loofbomen, voedsel: allerlei insecten, opgepikt van bladeren en twijgen; overwintert in tropisch Afrika, vliegt 10.000 km en komt later aan dan tjiftjaf, vanaf eind maart; bij vertrek weegt het vogeltje ongeveer 20 gram, bij aankomst 14 gram; verspreiding: landelijk, met concentraties in jonge bossen en de duinen.

Fluiter Phylloscopus sibilatrix

helder gekleurde loofzanger, veel in hoge bomen; karakteristieke zang met vaak herhaalde 'fluittonen', voorkeur voor hoog opgaand (beuken-)bos; zamergast.

Gaai Garrulus glandarius

kleine kraai, in hoofdzaak roze-grijsbruin, opvallende witte stuit bij wegvliegen, schuw, luide hese schreeuw; alleseter, in hoofdzaak bosvogel, legt in de herfst wintervoorraad aan van eikels en beukenootjes

Gierzwaluw Apus apus

sikkelvormig donker silouet, gevorkte staart. luike krijsende roep: 'schrie schrie' (vandaar naam). deze bekwame vliegers kunnen niet lopen, doen alles in de lucht, m.u.v. eierenleggen en broeden; ze vliegen honderdenkilometers om te foerageren, nestelen zo dat ze zich kunnen laten vallen om in vlucht te raken, in ons land is dat aan gebouwen, onder dankpannen, dakgoten, e.d., ook in speciale nestkasten en nestpannen, in nieuwbouw pas na jaren; jongen kunnen in een soort coma raken en zo langere tijd zonder voedsel overleven, slapen in de lucht, op thermiek, waarbij ze de ene hersenhelft kunnen 'uitschakelen', overwinteren in Afrika ten zuiden van de evenaar, in onze streken verblijven ze van eind april tot in juli, uiterlijk september.

Grasmus Sylvia communis

Insecteneter, vergt lage doornige struiken of dichte kruidenvegetaties, vanwege laag bij de gronds nest, maar ook hogere kruiden, struiken of boompjes als zangpost; zang een wat krassend, kort dalend liedje ('krasmus'), vrijwel landelijke verspreiding, overwintert in westelijke Sahel.

Grote lijster Turdus viscivorus

lijkt uiterlijk op Zanglijster, maar is groter, bleker en staat meer rechtop; zang lijkt hret meest op de merel, luid en bellend, korte strofen, minder gevarieerd dan merel en zanglijster, wenst een combinatie van hoge bomen en weilanden.

Grutto Limosa limosa

Een van oorsprong op riviergraslanden en hoogvenen broedende vogel, die in Nederland bij voorkeur broedt op vochtige veengraslanden, waar hij leeft van wormen en ander klein gedierte dat op of in de bodem leeft. De pullen foerageren op insecten in lang gras. Grutto's overwinteren in Westafrikaanse moerassen en rijstvelden en eten daar o.a. wilde rijst. Ze trekken meestal terug naar hun geboorteplaats en zijn daar heel trouw aan: meestal broeden ze hoogstens enkele honderden meters van de plek waar ze zijn opgegroeid. Tot in de jaren 50 namen ze in Nederland in aantal toe, daarna is de populatie met meer dan de helft afgenomen en sterk vergrijst. Volgens schattingen broedt in Nederland ongeveer de helft van de wereldpopulatie, en ruim 80% van die in Noord-west Europa. De belangrijkste oorzaken voor de afname van de grutto zijn: de ontwatering die tot verdroging van de bodem en een afname aan bodemleven leidt, de steeds vroegere eerste maaidatum, die veel pasgeboren jongen het leven kost en de hoge veebezetting, waardoor veel legsels vertrapt worden. Zonder specifiek op weidevogels gericht beheer wordt de grutto zodoende met uitsterven bedreigd. rode lijst

Heggemus Prunella modularis

lijkt op een grijzige mus, maar onderscheid zich door een dun snaveltje, want het is een insecteneter; zingt al vroeg in het jaar; zang lijkt op die van de winterkoning, maar minder schel en zonder trillers; standvogel.

Huiszwaluw Delichon urbica

herkenbaar aan witte stuit, bovenkant zwart, onderzijde licht. nestelt onder bruggen, overhangende daken, in gebouwen, afhankelijk van geschikte nestplaatsen plus aanwezigheid bouwmateriaal; meestal 2 legsels per jaar in de periode mei-augustus, broedsucces sterk afhankelijk van het weer, komt later terug en gaat eerder weg dan boerenzwaluw, tropisch Afrika tot Zuid-Afrika

Kauw Corvus monedula

Kleine kraai, overwegend zwart met grijs aan de kop, holenbroeder ('torenkraai', ook in schoorstenen), alleseter, vormt paar voor het leven, zeer sociaal, buiten broedtijd vaak in (grote)groepen. maakt zeer veel en verschillende geluiden, waaronder het geluid waar hij naar genoemd is.

Kievit (of Kieviet) Vanellus vanellus

zwart-witte plevier met unieke lange dunne kuif, in de vlucht met opvallend afgeronde vleugels en flappende vlucht (Engelse naam: Lapwing), algemeen geliefde weidevogel, in de broedtijd prachtige duikvluchten en indrukwekkende roep.

Kleine Karekiet Acrocephalus scirpaceus

vestigt zich vooral in riet, maar ook wel in struikgewas, maar altijd bij water, broedt in dichte en hoge rietbestanden van riet, in oude riet eerder dan nieuw riet, in water van enige diepte, overwintert in tropisch Afrika en komt vrij laat, vanaf eind april tot in juni,  terug (als het riet begint te groeien), trekt in augustus en september weer weg. zang babbelend in laag tempo, 2-4 keer herhaalde noten, met tussendoor fluiten en imitaties.

Koekoek Cuculus canorus

broedparasiet, legt ei in nest van kleine zangvogeltjes met een open nest, in NL  vooral heggemus en kleine karekiet, verder graspieper, kwikstaarten, rietzanger en bosrietzanger; ei is aangepast aan dat van de waardvogel, legt het ei op de grond, neemt het in de snavel en deponeert het in het nest, na er een ei uit verwijdert (en opgegeten) te hebben, elke koekoekwijfje is qua eikleur gespecialiseerd op een eigen type waardvogel (beperkt onderlinge concurrentie), waarbij de koekoeken in een bepaald gebied ook vaak op bepaalde soorten gespecialiseerd zijn; volwassen koekoeken eten rupsen, ook harige, en kevers, jongen wat de pot schaft!

Koolmees Parus major

grootste mees. zwarte kop, witte wangen, boven groen, onder geel met zwarte 'stropdas', insecteneter, maar ook vruchten en zaden; holenbroeder (nestkasten!), veel verschillende roepjes en zangetje, waaronder 'fietspompgeluid' en 'tie-tie-ta' (ta lager).
Zie foto's: bovenste twee op pagina Nestmateriaal.

Nachtegaal Luscinia megarhynchos

beroemdste zangvogel met onopvallend uiterlijk; vochtige bossen met dicht struikgewas en rijke ondergroei van braam en brandnetel, jong bos; NL is N.W. rand van verspreidingsgebied, overwintert in westelijke delen van midden Afrika; voedsel: insecten die op de grond gezocht worden op een dikke strooisellaag; het meest in de kalkrijke Hollandse duinen; zang krachtig, melodieus en zeer gevarieerd, met vrij korte strofen bestaande uit trillers, fluittonen (vaak in crescendo herhaald) en lispelende en bubbelende noten, zingt zowel overdag als 's nachts van eind april tot begin juni.

Pimpelmees Parus caeruleus

een klein, blauwig met geel meesje, heel bewegelijk, veel in tuinen, fourageert in struiken en hangt daarbij vaak ondersteboven;  holenbroeder en insecteneter; fijne tinkelige geluidjes, zang snel: 'tsie tsie tsie tirrr'.
Zie foto's: onderste twee op pagina Nestmateriaal.

Rietgors Emberiza schoeniclus

middelgrote gors van rietvelden en vochtige gebieden, bruin en beige met dondere strepen; man in zomer met zwarte kop en keel, opvallend witte halsband en snorstreep; man zingt in voorjaar vanaf hoge rietstengel of struik; zang korte strofe eerst langzaam aan het eind sneller.

Rietzanger Acrocephalus schoenobaenus

geelbruine zanger met spitse kop en opvallende lichtbeige wenkbrauwstreep; zomergast, broedt in dichte vegetatie in moerassige gebieden en rietkragen, overwintert ten zuiden van de Sahara; zang: lange reeks opgewonden noten en nu en dan trillers, fluitonen of imitaties.

Roodborst Erithacus rubecula

gemakkelijk te herkennen: aardbruine bovenkant, wittige buik en oranje gezicht en borst, vaak weinig schuw; in de winter individueel voedselterritorium, dat aggressief verdedigt wordt, ook door zang van man of vrouw; broedterritorium wordt door het paar verdedigd; zingt hele jaar door: luid, melofieus en parelend, bgin vaak hoog en ijl, daarna dalend en versnelt, veel wisselingen in tempo en toonhoogte

Snor Locustella lusciniodes

lijkt op kleine karakiet; kenmerkende snorrende zang lijkt op sprinkhaanzanger, maar klinkt sneller, lager en luider: ratel op de u-klank; zomergast, broedt in uitgestrekte hoge rietvelden, overwintert ten zuiden van de Sahara

Sprinkhaanzanger Locustella naevia

lijkt wat op rietzangenger, maar zonder duidelijke witachtige wenkbrauwstreep; insect-achtige, droge, mechanisch klinkende zang lijkt op de snor, maar klinkt hoger, duurt doorgaans langer en is hoger; minder aanriet en water gebonden, ook in de duinen, zomergast overwintert waarschijnlijk in tropisch Africa

Tjiftjaf Phylloscopus collybita

onopvallend loofzangertje met onmiskenbaar geluid, steeds herhaald 'tjif'-geluid; 'maatslagertje' (Jac. P. Thijsse); grondbroeder, kogelvormig nest in grondvegetatie, van binnen met veren bekleed, iets hoger dan fitis, donkere pootjes, zit in wat hogere bomen, maar wel met ondergroei, in wat oudere bossen dan fitis; voedsel: insecten die op bladeren en bomen worden verzameld; klein aantal blijven in zachte winters hier, overwintert vooral op Iberisch schiereiland en Noord-Afrika

Tuinfluiter Sylvia borin

onopvallende, grijs-bruine zanger; meer in jong bos, open bos met veel struiken, parken, verwilderde tuinen, moerasige gebiedjes, laat zich niet zien, nestelt laag in struiken of in dichte kruidlaag, overwintert in tropisch Afrika, komt later aan dan zwartkop: eind april, legpiek half-mei tot eind-juni; vrijwel landelijke verspreiding, wat minder in de duinen dan andere loofzangers

Tureluur Tringa totanus

steltlopertje met bruine bovenzijde, gesteepte borst en opvallend rode poten, in vlucht witte rugwig en brede witte vleugelachterrand; luidruchtig, jodelende zang; vaak aan slootranden en veel op het wad.

Winterkoning Troglodytes troglodytes

klein, compact, levendig bruin vogeltje met opgewipte staart, model 'theekopje'; zang opvallend luid, babelend en schetterend, met halverwege een aangehouden triller: 'winterrrrrrrrrrrrkoning'; veel in dichte ondergroei, eet in hoofdzaak insecetn en spinnen

Zanglijster Turdus philomelos

kleiner dan merel, vlucht iets golvend, zingt meestal vanaf een hoogelegen zangpost, luis en met 2 of 3 x herhaalde strofen, heeft liefst combinatie van hoge bomen, bosjes en open gebieden.

Zwartkop Sylvia atricapilla

heeft voorkeur voor ouder bos, schaduwrijk, bebost gebied, parken en tuinen met dichte ondergroei, nestelt laag in struiken, hoge kruiden of jonge bomen; mannetje legt een soort basis, verschillende, vrouwtje kiest er een uit en maakt dat af, legpiek mei-juni; zit vaak wat hoger dan de tuinfluiter, laat zich meer zien; blijft dichterbij tijdens het overwinteren: vooral westelij Middellandsezeegebied; schakelt in de winter ook over op zaden; bijna landelijke verspreiding, is duidelijk toegenomen.

Bronnen, o.a.:



Kijk ook op de pagina Vogelzang.