witte abeel; ruwe
berk;
grove den; Oostenrijkse
den; duindoorn; duinroos;
egelantier; zwarte
els; es; esdoorn;
hondsroos; hulst;
wilde kamperfoelie; kardinaalsmuts;
klimop; kruipwilg;
wilde liguster; lijsterbes;
eenstijlige meidoorn; paardenkastanje;
rimpelroos; veldiep;
vlier; zomereik;
zuurbes.
berk, ruwe Betula pendula [berkenfamilie]
< 20 inheems; kroon smal eivormig, later breder en meer gewelfd, twijgen
overhangend; bast: eerst glanzend roodbruin, weldra wit met een vleugje
roze, later met diepe zwarte kloven, ruitvormige zwarte vlekken, lenticellen
horizontaal; twijgen dun, buigzaam, in voorjaar purperachtig berijpt; knoppen:
klein, eivormig schuin aan de twijg; bladen ver uiteenstaand, klein, toegespitst,
getand, lange kale bladsteel; bloemen: katjes (nazomer aangelegd, lente
open) gesteeld, groen eerst rechtop; vrucht: honderden kleine gevleugelde
nootjes tussen de schubben van het hangende lichtbruine vruchtkatje
gebruik: bezems (twijgen), dakbedekking (bast), wijn en shampoo (sap),
houtskool, klosjes, spoelen, haspels
vgl: zachte berk (natte gebieden, kleiner, geen hangende twijgen in
de top, bast bruin of grijswit)
den, grove Pinus sylvestris [dennenfamilie]
< 40 was inheems tot ME, vanaf 16de E. weer ingevoerd; levensduur
100-500; wortelt ondiep; bast onderaan bruin, boven meer oranjerood; takstand:
horizontaal afstaand; knoppen spits, roodbruin, harsig; naalden in paren,
2-7 cm, blauw- of grijsgroen; 1-slachtig, 1-huizig, MJ; leeftijd eerste
bloei: 5-20; bloeiwijze: kegel, windbestuiving; kegel klein, hangend, kortgesteeld,
eerst groen later bruin; schubben met brede, ruitvormige top met opgezette
stekel; zaadverspreiding: water, wind
gebruik: daken, vloeren, schepen, meubels, spaanplaat; hars, medicijn
(hoest), terpentijnolie, terpentine
vgl.: Corsicaanse den, Oostenrijkse den
den, Oostenrijkse Pinus nigra
nigra [dennenfamilie] in 19de E. ingevoerd; bast grijszwart;
lange, zware takken en loof in dichte bundels, naalden lang (8-16 cm),
donkergroen, gebogen, stijf, allen in dezelfde richting; kegels lichtbruin,
afstaand; schubben minder stijf, in een dwarsrichel eindigend
vgl. grove den, Corsicaanse den
duindoorn Hippophae rhmnoides
[duindoornfamilie] inheems in de duinen; dichtvertakte struik, wortelt
> 1 m; twijgen zilvergrijs met lange doornen, bladen verspreid, enkelvoudig,
lancetvormig, behaard, zilverig groen; 2-huizig, bloemen 1-slachtig, zeer
klein, AM, als kleine bolletjes herkenbaar, windbestuiving; vruchten zittend,
besachtig, oranje, rijk aan vitamine C, zaadverspreiding: vogelpoep, wind
gebruik: bessen: jam e.d.
bijzonderheden: kan goed tegen zoute zeewind, mede vanwege de viltig
behaarde bladeren, en tegen overstuiving, door het uitgebreide verticale
én horizontale wortelstelsel; veel nieuwe struiken slaan op uit
de wortels; heeft kalk en veel licht nodig, vormt stikstof in wortelknolletjes
in symbiose met frankia-bacteriën, daarom een typische pionierstruik,
die verdwijnt als er meer humus en dus minder kalk komt, en meer schaduw
van andere struiken of bomen, zoals vlier; soms, op oudere stammetjes,
een wondparasiet: duindoornvuurzwam
duinroos rosa pimpinellifolia [rozenfamilie]
0,1-0,9; klein struikje, gestekeld, zeer veel rechte, vaak naaldvormige
stekels; bladstand verspreid, bladen: veervormig oneven samengesteld; 2-slachtig,
bloemen: gesteeld, alleenstaand, 2-4 cm, 5-tallig, crème/wit/roze,
MJ, bestuiving door insecten; bottels zwart-donkerpaars
bijzonderheden: typisch voor de duinstreek, lichtminnend, diepe wortels,
groeit 'na' duindoorn en 'voor' kardinaalsmuts, e.d.; bedreigd door vergrassing
met duinriet, e.d.
egelantier Rosa rubiginosa [rozenfamilie]
0,6-2; takstand: rechtopgaand; deel der stekels gekromd, daarnaast kunnen
ook naaldvormige stekels voorkomen; bloemsteel met klierharen; bladen:
veervormig oneven samengesteld, boven vrijwel kaal, onderzijde klierharen,
geurt naar appels; bloemen 1,8-2,8 cm, 5-tallig, 2-kleurig: dieproze, met
bijna witte nagel, JJA, bestuiving: insecten;
bijzonderheden: typisch voor de duinstreek, zonnige, droge, kalkrijke
omgeving
vergelijk: hondsroos
els, zwarte Alnus glutinosa
[berkenfamilie]< 25 inheems, hoogste leeftijd 100-500; kroon: open,
onregelmatig, weinig vertakt; veel wortelopslag; bast: grijs, glad, later
bruinzwart, ondiepe spleten in ruitjespatroon; twijg: eerst kleverig en
groen, later purperbruin en kaal; knoppen gesteeld, opgericht, 2-3 groen
of purperen schubben; bladstand: verspreid; bladen: enkelvoudig, veernervig,
eerst kleverig, later kaal, glanzend donkergroen, grootste breedte boven
het midden, bladtop stomp; 1-slachtig, 1-huizig, bloemen: katjes in de
herfst aangelegd, bloeit voor het blad: FM, windbestuiving; vrucht: kegelachtig,
eerst groen, dan bruin, blijft na zaadverspreiding nog lang hangen
gebruik: klepperzolen, sluisdeuren, brugpalen, houtskool voor buskruit;
verf uit bladen, vruchten en bast
bijzonderheden: veel langs de waterkant, wortelt diep, wortelknolletjes
met stikstofbindende bacteriën, vaak in broekbossen
es Fraxinus excelsior [olijffamilie]
< 40 inheems, hoogste leeftijd 100-500; wortelt diep; stam vaak gevorkt,
kroon hoog, koepelvormig; takstand rechtopgaand of afstaand; twijg grijsgroen
met lichtere lenticellen; knoppen dofzwart, tegenoverstaand, eindknop groter;
bladen lopen laat uit en vallen vroeg af, oneven geveerd, 7-15 eironde
blaadjes; 2-slachtig, bloemen: klein, geen kroonbladen bloei AM, voor uitlopen
blad, windbestuiving; vrucht: noot, in bruine pluimen, blijven lang hangen,
zaadverspreiding wind, hoeveelheid zaad wisselt per jaar
gebruik: radvelgen, laddersporten, werktuigstelen, roeiriemen, hockeysticks,
tennisrackets, biljartkeu's, gymnastiektoestellen; schors: koortswerende
harsen; bladeren bevatten stoffen tegen reuma
bijzonderheden: stelt hoge eisen aan bodem, zuurstof, vochtigheid,
fosfaat, kalk; laat veel licht voor ondergroei, groeit op basische bodem
esdoorn Acer pseudoplatanus [esdoornfamilie]
< 35 al in de ME ingevoerd; stam fors, wortelt diep; grote koepelvormige
kroon, met veel dikke, dichtbebladerde takken, takstand afstaand; bladen:
tegenoverstaand, groot, breder dan lang, 3-7, meestal 5 spitse lobben,
diep ingesneden, van boven zeer donkergroen, van onder licht blauwgroen;
bloemen tot 100 bijeen in hangende pluimen, AMJ, bestuiving door insecten;
vrucht: dubbele noot met schuin omlaagwijzende vleugels, wisselt per jaar,
verspreiding door wind
gebruik: keukengerei (deegrollers), meubels, vioolkasten
bijzonderheden: honingdauw van bladluizen, zwarte vlekken van schimmel,
rode gallen
hondsroos Rosa canina [rozenfamilie]
1-3, gestekelde struik, takken afstaand; stekels sterk gekromd; blad: verspreid
oneven samengesteld, veervormig, geen appelgeur; 2-slachtig, bloemen: 5-tallig,
4,5-5 cm, zachtroze of wit, JJ; bottels rijk aan vit. C, zaadverspreiding:
vogelpoep
gebruik: bottels: kalmerende middelen
vergelijk egelantier
hulst Ilex aquifolium [hulstfamilie]
< 25, vaak < 10, inheems, boom of struik, enige wintergroene loofboom;
takken boogvormig met opgaande top; bladstand: afstaand; twijgen groen;
bladen verspreid, glanzend, dik, leerachtig: onderste bochtig getand, bovenste
min of meer glad en minder of niet getand; functioneel tweehuizig; bloemen
in kluwens, klein, roomwit (MJJ); vruchten rood, giftig, besachtig, overwinterend
(lijsters); zaadverspreiding: vogelpoep
gebruik: hout voor draai- en inlegwerk, geverfd als imitatie-ebbenhou;
loof: wintervoer, stoffen gebruikt in geneesmiddelen tegen bronchitis,
reuma en jicht; bast: vogellijm
kamperfoelie, wilde Lonicera periclymenum [kamperfoeliefamilie] houtige, liaan-achtige plant met rechtswindende of kruipende stengels die meters lang kunnen worden; knoppen lopen zeer vroeg uit, bladeren ovaal; bloemen in hoofdjes-achtige bloeiwijzen, roomwit, later geelachtig, van buiten vaak rood tot paars, lange gekromde buis, ver uitstekende helmdraden en stamper, vooral 's avonds een sterke, zoete geur, nectarrijk, geheel ingericht op insektenbestuiving, m.n. nachtvlinders; dieprode, giftige bessen; zonnige tot matig beschaduwde, matig voedselarme standplaatsen, bosranden, duinen; kan jonge bomen bij toenemende diktegroei 'wurgen'.
kardinaalsmuts Euonymus europaeus
[kardinaalsmutsfamilie] < 8 inheems, kleine boom of struik; meestal
meerstammig, typische struweelplant; takstand afstaand; takken boogvormig;
twijg glad, eerst rolrond, later met 4 overlangse lijsten; bladen tegenoverstaand
langwerpig; 2-slachtig; bloemen 3-8 in opgerichte kluwens, MJ, bestuiving
door insecten; vrucht eerst dofgroen, in september roze, met kleppen openspringens
en de oranje zaadrok tonend, zaden zelf wit; zaadverspreiding: vogelpoep
gebruik: vleespinnen, breinaalden, leesten voor schoenmakers, spintollen
bijzonderheden: giftig, sterk laxerend; bestand tegen vraat stippelmot,
konijn, ree; twijgen donkergroen! - chlorophyl!
klimop Hedera helix [klimopfamilie] 'een altijd groen houtgewas, met leerachtige, verspreid staande bladeren, dat in de herfst bloeit en een eigenaardige, wat harsachtige geur verspreidt'. Kan meters hoog worden, waarbij de 'stam' zich met speciale hechtwortels aan een boom of muur vasthoudt. Deze hechtwortels nemen geen voedingsstoffen op; de boom of muur dient alleen als houvast. Daarnaast kan klimop ook kruipende stengels vormen. De bladeren aan klimmende zowel als kruipende stengels zijn 'handvormig gelobd tot gespleten' met een 'hartvormige voet'. 'Oudere klimmende planten die voldoende licht ontvangen, vormen daarnaast boogvormig afstaande, bloeiende zijtakken'. De bladeren aan deze takken zijn anders gevormd: 'ongedeeld, met wigvormige tot afgeknotte voet en toegespitste top'. De bloemen staan in 'bolvormige schermen die trosvormig gerangschikt zijn', ze zijn 'klein. tweeslachtig, regelmatig, vijftandig en geelgroen'. De dofzwarte besvruchten zijn pas in de volgende lente rijp. Klimop 'groeit op "gerijpte", niet te voedselarme, matig droge to matig vochtige minerale grondsoorten' en is het meest vitaal bij schaduw, op voedselrijke en kalkrijke bodem. Bloeiende klimop is voor insecten in de herfst een rijke bron van nectar en stuifmeel, omdat er dan weinig andere planten bloeien. Klimop is een goede slaap- en schuilplaats voor allerlei vogels. Krachtige bomen lijden niet onder klimopbegroeiing.
kruipwilg Salix repens [wilgenfamilie]
kleinste wilg, dwergstruik of lage heester, meest in de duinen; takken
laag over de grond, overhangend; takken en bladen in jonge toestand behaard,
later kaal, blad blijft vaak zilverachtig, bladen verspreid, enkelvoudig;
1-slachtig, 2-huizig, katjes klein AM, bestuiving: insecten; zaadpluis,
zaadverspreiding: wind
bijzonderheden: kiemt op plaatsen met een hoge grondwaterstand, verdere
groei gestimuleerd door overstuiving, breidt zich vervolgens vegetatief
uit, ook naar hogere delen, m.n. noordhellingen; verschillende gallen:
m.n. 'wilgenroosje' - geremde stengelgroei, terwijl bladeren wel groeien,
resulteert in een prop van bladeren, valt m.n. in de winter op, omdat deze
blaadjes niet afvallen, middenin zit een lichtrode galmuglarve: Rabdophaga
rosaria - 'stengeleter in een roosje'; kruipwilgstruweel heeft enkele
bijzondere vegetatiekenmerken i.v.m. langzame afbraak bladeren
liguster, wilde Ligustrum vulgare
[olijffamilie] inheems, kalkminnend; stam: dun; twijg dun, vaak overhangend
en wortelend; blad tegenoverstaand of kransen van 3, lancetvormig, van
boven glanzend donkergroen, van onder lichter, herfstkleuren purper en
bruin; bloemen in opgerichte, eindelingse puimen, wee-zoete geur, vuilwit;
vrucht: gesteelde, eivormige, giftige bes, eerst groen, later purperzwart,
's winters blijvend
gebruik: bessen: kleurstof vroeger
vgl.: haagliguster, uitheems (Japan), houdt blad
lijsterbes Sorbus aucuparia [rozenfamilie]
< 20 inheems, zeer winterhard; vaak meerstammig, open kroon; takstand:
rechtopgaand of afstaand; lenticellen horizontaal; knop purper; bladen
verspreid, veervormig, oneven samengesteld; grote schermvormige pluimen
van kleine roomwitte bloemen, sterk geurend, MJ; vruchten besachtig, verkleuren
naar rood; verspreiding: vogel- en zoogdierenpoep, water
gebruik: bessen: lokvoer, gelei, stroop e.d. tegen staar, scheurbuik,
werkt laxerend; hout: draaiwerk, goed te polijsten
bijzonderheden: groeit vooral op armere bodems; beschermt tegen zwarte
magie, vaak runen in bast gekrast (Engelse naam: Rowan of Rowanberry)
meidoorn, eenstijlige Crataegus
monogyna [rozenfamilie] <15 inheems; vaak meerstammig; takstand:
afstaand; doornen < 2 cm in bladoksels; bladen verspreid veervormig
diep ingesneden, 3-5 lobben; 2 slachtig; witte bloemen ca, 14 bijeen in
schermvormige kluwens, 5-tallig, MJ, insectenbestuiving; vrucht eivormig,
1 zaad; zaadverspreiding: vogel- en zoogdierenpoep
gebruik: thee van bloemen tegen aderverkalking en keelpijn
bijzonderheden: voorkeur kalkrijke bodem, o.a. duinen
vgl.: tweestijlige, hogere, rijkere gronden; zwaardere wortellijsten,
bochtiger stam, bladen en bloemen groter, bladen minder diepingesneden;
2-3 stijlen en zaden per vrucht
paardenkastanje Aescukus hippocastanum
[paardenkastanjefamilie] <35 in 17de E ingevoerd uit N-Griekenland
& Turkije; zware stam, dichte, koepelvormige kroon; takstand: afstaand
of horizontaal afstaand; twijg lichtbruin, met nog lichtere lenticellen;
knoppen tegenoverstaand, beh. eindknop, eivormig, kleverig, roodbruin,
nerflidtekens als spijkergaatjes; bladen handvormig samengesteld, 5-7,
lange steel; bloemen tot 100 in opgerichte pluim, MJ; vrucht: groene stekelige
bolster, 2-3 kleppen, zaden glanzend roodbruin, doffe zool
gebruik: vruchten tegen ziekten bij paarden, bevat medicijn tegen spataderen
en aambeien; schors levert zwarte kleurstof voor verven zijde & katoen;
hout: meubels
de laatste tijd worden de paardenkastanjes belaagd door twee verschillende
'plagen'; ten eerste de larven van de mineermot die gangen boren in de
bladeren, waardoor deze worden aangetast en eerder afvallen, waardoor de
boom minder energie en reserves kan produceren - zie: http://www.treemotion.nl/index.php?cat=5;
ten tweede is er de nog niet geheel opgehelderde kastanjeziekte, "Bomen
krijgen bruine vlekken op de stam en 'bloeden' donker vocht. De aantasting
leidt tot baststerfte en bij ernstige aantasting tot sterfte van de boom."
- zie http://www.kastanjeziekte.wur.nl./
rimpelroos Rosa rugosa [rozenfamilie] 1-2, uit O-Azië, in 19de E ingevoerd, ruim verwilderd; plant gestekeld, zeer veel rechte, vaak naaldvormige stekels; blad rimpelig, zacht behaard, verspreid, veervormig, oneven samengesteld; 2-slachtig, bloem: 4-7cm, purperroze, soms wit, 5-tallig, bloei J tot eerste vorst; bottel rood, breder dan hoog, kaal, veel gegeten door groenlingen.
veldiep of gladde iep Ulmus minor
[iepenfamilie] < 35 inheems en aangeplant, bastaardeert met andere iepesoorten;
stam: hoog in de kroon doorlopend, veel wortelopslag (niet bij bergiep);
vaak kurklijsten (bescherming tegen vraat en wind); takstand: afstaand;
blad: enkelvoudig, asymmetrische bladvoet, staan afwisselend in 2 rijen
langs de takken; bloemen klein, 2-slachtig, hoofdjesachtige bloeiwijze,
bloeit voor verschijnen van de bladeren MA, windbestuiving; vrucht: zijdelings
afgeplat nootje met een brede, lichtgroen, rondom lopende vleugelrand (fotosynthese!),
windverspreiding
voorkeur: voedselrijke, vochthoudende, kalkrijke bodem
abelen-iepebos, vaak zoom aan de voet van hellingen, m.n. op steile
kanten die ontstaan zijn door graafwerk t.b.v. bollenvelden (W I: 123)
gebruik: schors voedselrijk: veevoer, ook: thee tegen ontsteking slijmvliezen
bijzonderheden: iepeziekte - vanaf
1918 in E., in golven, veroorzaakt door een schimmel die in de houtvaten
groeit en ze verstopt, wat uiteindelijk leidt tot het verwelken van de
bladeren en het afsterven van de boom, dit schimmel wordt verspreid door
met schimmelsporen besmette Iepenspintkevers of via de wortels van boom
tot boom, bestrijding gebeurt vooral door de verspreiding van de kevers
tegen te gaan; zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Iepziekte;
vlier Sambucus nigra [kamperfoeliefamilie]
< 10 inheems; kleine boom of slordig ogende struik; takken wit merg;
knoppen naakt, zonder schubben, vroeg uitlopend; bladen geveerd 3-7, meestal
5 eirond, stinkt bij kneuzing, lang groen blijvend, laat afvallend; bloemen:
roomkleurig, klein, zoet geurend, in opgerichte schermvormige pluimen;
vrucht: bessen van groen naar glanzend zwart, met 3 leerachtige zaden,
verspreid door vogels
gebruik: verfstoffen en medicijnen uit bast, bladen, bloemen en vruchten;
fluitjes van holle twijgen; merg als poetsmiddel horlogemakers; flierefluiter,
mondstuk midwinterhoorn; aan bijna alle onderdelen worden allerlei geneeskrachtige
werkingen toegeschreven: 'apotheek der armen'.
zomereik Quercus robur [napjesdragersfamilie]
<35 inheems; stam: dik met laag aangezette, wijd afstaande takken; als
vrijstaand: brede, koepelvormige kroon; bast: grijs, gegroefd met rechthoekige
schubben of plaatjes; twijg eerst bruin, later blauwgrijs; knoppen in bladoksels
en in groepen aan twijgeinden, eivormig, lichtbruin, talrijke schubben;
blad: kortgesteeld, geoord, gelobd (4-6 paar); eenhuizig; eikels gesteeld
gebruik: huizen, schepen, vaten, meubels, wielspaken, houtskool; schors:
leerlooierij
bijzonderheden: rijk insectenleven, eikels voedsel voor vogels (gaaien!)en
zoogdieren (herten, zwijnen)
vgl: wintereik: oosten des lands, blad gesteeld, eikel ongesteeld
zuurbes Berberis vulgaris [berberisfamilie]
'middelhoge, snelgroeiende, inde voorzomer bloeiende heester met lange,
min of meer boogvormig uitstaande, strobruine takken', waaraan veelal 3-delige
dorens, met in de oksels korte zijtakjes met een toefje bladeren uitlopend
in een tros; bladeren blauwgroen, omgekeerd eirond; bloemen citroengeel,
sterke muffe geur, nectar, bestuiving door insecten; vruchten langwerpige,
glanzend scharlakenrode bessen, zuur - vooral door lijsters gegeten.
komt vooral voor in Zuid-Limburg en de duinen, grote lichtbehoefte, kalkhoudende
gronden; tussengastheer van een roestzwam die in alternerend stadium grassen
en graan (rogge) aantast: 'zwarte graanroest'; daarom wordt zuurbes vaak
bestreden.
bessen bevatten veel vitamine C, appelzuur, citroenzuur en wijnsteenzuur:
limonade; hout geel door alkaloïde, in gebruik als verfstof (textiel,
leer) en geneesmiddel (spijsvertering).