Bomen en struiken

die voorkomen aan de binnenduinrand van de Wimmenummerduinen

Zie ook: Ria Thijssen, Natasja Nachbar, Henri Genet,Wil Jansen Bessen in de Duinen. IVN Noord Kennemerland, 2008
http://www.ivn.nl/docs/200808261441332375.pdf

witte abeel; ruwe berk; grove den; Oostenrijkse den; duindoorn; duinroos; egelantier; zwarte els; es; esdoorn; hondsroos; hulst; wilde kamperfoelie; kardinaalsmuts; klimop; kruipwilg; wilde liguster; lijsterbes; eenstijlige meidoorn; paardenkastanje; rimpelroos; veldiep; vlier; zomereik; zuurbes.



abeel, witte populus alba [wilgenfamilie]< 20 (vroeg) ingevoerd, onregelmatige kroon; stam vaak scheef; bast grijs, glad behoudens ruitvormige lenticellen; takstand: horizontaal afstaand; bladen verspreid, ze verschillen: aan lange loten en wortelloten: handvormig gelobd (5), onderzijde blijvend witviltig, aan zijloten meer eirond, met ondiepe lobben, veernervig; 2-huizig, bloeiwijze: katje MA; vrucht in aarvormige katjes, kleine doosvruchten, in juni openspringend, talrijke pluizige zaden
gebruik: lucifers, spanen mandjes, triplex
bijzonderheden: kalkhoudende, min of meer vochtige bodem: vooral in de duinstreek
vgl. grauwe abeel, (mogelijk) kruising van witte abeel en zwarte populier

berk, ruwe Betula pendula [berkenfamilie] < 20 inheems; kroon smal eivormig, later breder en meer gewelfd, twijgen overhangend; bast: eerst glanzend roodbruin, weldra wit met een vleugje roze, later met diepe zwarte kloven, ruitvormige zwarte vlekken, lenticellen horizontaal; twijgen dun, buigzaam, in voorjaar purperachtig berijpt; knoppen: klein, eivormig schuin aan de twijg; bladen ver uiteenstaand, klein, toegespitst, getand, lange kale bladsteel; bloemen: katjes (nazomer aangelegd, lente open) gesteeld, groen eerst rechtop; vrucht: honderden kleine gevleugelde nootjes tussen de schubben van het hangende lichtbruine vruchtkatje
gebruik: bezems (twijgen), dakbedekking (bast), wijn en shampoo (sap), houtskool, klosjes, spoelen, haspels
vgl: zachte berk (natte gebieden, kleiner, geen hangende twijgen in de top, bast bruin of grijswit)

den, grove Pinus sylvestris [dennenfamilie] < 40 was inheems tot ME, vanaf 16de E. weer ingevoerd; levensduur 100-500; wortelt ondiep; bast onderaan bruin, boven meer oranjerood; takstand: horizontaal afstaand; knoppen spits, roodbruin, harsig; naalden in paren, 2-7 cm, blauw- of grijsgroen; 1-slachtig, 1-huizig, MJ; leeftijd eerste bloei: 5-20; bloeiwijze: kegel, windbestuiving; kegel klein, hangend, kortgesteeld, eerst groen later bruin; schubben met brede, ruitvormige top met opgezette stekel; zaadverspreiding: water, wind
gebruik: daken, vloeren, schepen, meubels, spaanplaat; hars, medicijn (hoest), terpentijnolie, terpentine
vgl.: Corsicaanse den, Oostenrijkse den

den, Oostenrijkse Pinus nigra nigra [dennenfamilie] in 19de E. ingevoerd; bast grijszwart; lange, zware takken en loof in dichte bundels, naalden lang (8-16 cm), donkergroen, gebogen, stijf, allen in dezelfde richting; kegels lichtbruin, afstaand; schubben minder stijf, in een dwarsrichel eindigend
vgl. grove den, Corsicaanse den

duindoorn Hippophae rhmnoides [duindoornfamilie] inheems in de duinen; dichtvertakte struik, wortelt > 1 m; twijgen zilvergrijs met lange doornen, bladen verspreid, enkelvoudig, lancetvormig, behaard, zilverig groen; 2-huizig, bloemen 1-slachtig, zeer klein, AM, als kleine bolletjes herkenbaar, windbestuiving; vruchten zittend, besachtig, oranje, rijk aan vitamine C, zaadverspreiding: vogelpoep, wind
gebruik: bessen: jam e.d.
bijzonderheden: kan goed tegen zoute zeewind, mede vanwege de viltig behaarde bladeren, en tegen overstuiving, door het uitgebreide verticale én horizontale wortelstelsel; veel nieuwe struiken slaan op uit de wortels; heeft kalk en veel licht nodig, vormt stikstof in wortelknolletjes in symbiose met frankia-bacteriën, daarom een typische pionierstruik, die verdwijnt als er meer humus en dus minder kalk komt, en meer schaduw van andere struiken of bomen, zoals vlier; soms, op oudere stammetjes, een wondparasiet: duindoornvuurzwam

duinroos rosa pimpinellifolia [rozenfamilie] 0,1-0,9; klein struikje, gestekeld, zeer veel rechte, vaak naaldvormige stekels; bladstand verspreid, bladen: veervormig oneven samengesteld; 2-slachtig, bloemen: gesteeld, alleenstaand, 2-4 cm, 5-tallig, crème/wit/roze, MJ, bestuiving door insecten; bottels zwart-donkerpaars
bijzonderheden: typisch voor de duinstreek, lichtminnend, diepe wortels, groeit 'na' duindoorn en 'voor' kardinaalsmuts, e.d.; bedreigd door vergrassing met duinriet, e.d.

egelantier Rosa rubiginosa [rozenfamilie] 0,6-2; takstand: rechtopgaand; deel der stekels gekromd, daarnaast kunnen ook naaldvormige stekels voorkomen; bloemsteel met klierharen; bladen: veervormig oneven samengesteld, boven vrijwel kaal, onderzijde klierharen, geurt naar appels; bloemen 1,8-2,8 cm, 5-tallig, 2-kleurig: dieproze, met bijna witte nagel, JJA, bestuiving: insecten;
bijzonderheden: typisch voor de duinstreek, zonnige, droge, kalkrijke omgeving
vergelijk: hondsroos

els, zwarte Alnus glutinosa [berkenfamilie]< 25 inheems, hoogste leeftijd 100-500; kroon: open, onregelmatig, weinig vertakt; veel wortelopslag; bast: grijs, glad, later bruinzwart, ondiepe spleten in ruitjespatroon; twijg: eerst kleverig en groen, later purperbruin en kaal; knoppen gesteeld, opgericht, 2-3 groen of purperen schubben; bladstand: verspreid; bladen: enkelvoudig, veernervig, eerst kleverig, later kaal, glanzend donkergroen, grootste breedte boven het midden, bladtop stomp; 1-slachtig, 1-huizig, bloemen: katjes in de herfst aangelegd, bloeit voor het blad: FM, windbestuiving; vrucht: kegelachtig, eerst groen, dan bruin, blijft na zaadverspreiding nog lang hangen
gebruik: klepperzolen, sluisdeuren, brugpalen, houtskool voor buskruit; verf uit bladen, vruchten en bast
bijzonderheden: veel langs de waterkant, wortelt diep, wortelknolletjes met stikstofbindende bacteriën, vaak in broekbossen

es Fraxinus excelsior [olijffamilie] < 40 inheems, hoogste leeftijd 100-500; wortelt diep; stam vaak gevorkt, kroon hoog, koepelvormig; takstand rechtopgaand of afstaand; twijg grijsgroen met lichtere lenticellen; knoppen dofzwart, tegenoverstaand, eindknop groter; bladen lopen laat uit en vallen vroeg af, oneven geveerd, 7-15 eironde blaadjes; 2-slachtig, bloemen: klein, geen kroonbladen bloei AM, voor uitlopen blad, windbestuiving; vrucht: noot, in bruine pluimen, blijven lang hangen, zaadverspreiding wind, hoeveelheid zaad wisselt per jaar
gebruik: radvelgen, laddersporten, werktuigstelen, roeiriemen, hockeysticks, tennisrackets, biljartkeu's, gymnastiektoestellen; schors: koortswerende harsen; bladeren bevatten stoffen tegen reuma
bijzonderheden: stelt hoge eisen aan bodem, zuurstof, vochtigheid, fosfaat, kalk; laat veel licht voor ondergroei, groeit op basische bodem

esdoorn Acer pseudoplatanus [esdoornfamilie] < 35 al in de ME ingevoerd; stam fors, wortelt diep; grote koepelvormige kroon, met veel dikke, dichtbebladerde takken, takstand afstaand; bladen: tegenoverstaand, groot, breder dan lang, 3-7, meestal 5 spitse lobben, diep ingesneden, van boven zeer donkergroen, van onder licht blauwgroen; bloemen tot 100 bijeen in hangende pluimen, AMJ, bestuiving door insecten; vrucht: dubbele noot met schuin omlaagwijzende vleugels, wisselt per jaar, verspreiding door wind
gebruik: keukengerei (deegrollers), meubels, vioolkasten
bijzonderheden: honingdauw van bladluizen, zwarte vlekken van schimmel, rode gallen

hondsroos Rosa canina [rozenfamilie] 1-3, gestekelde struik, takken afstaand; stekels sterk gekromd; blad: verspreid oneven samengesteld, veervormig, geen appelgeur; 2-slachtig, bloemen: 5-tallig, 4,5-5 cm, zachtroze of wit, JJ; bottels rijk aan vit. C, zaadverspreiding: vogelpoep
gebruik: bottels: kalmerende middelen
vergelijk egelantier

hulst Ilex aquifolium [hulstfamilie] < 25, vaak < 10, inheems, boom of struik, enige wintergroene loofboom; takken boogvormig met opgaande top; bladstand: afstaand; twijgen groen; bladen verspreid, glanzend, dik, leerachtig: onderste bochtig getand, bovenste min of meer glad en minder of niet getand; functioneel tweehuizig; bloemen in kluwens, klein, roomwit (MJJ); vruchten rood, giftig, besachtig, overwinterend (lijsters); zaadverspreiding: vogelpoep
gebruik: hout voor draai- en inlegwerk, geverfd als imitatie-ebbenhou; loof: wintervoer, stoffen gebruikt in geneesmiddelen tegen bronchitis, reuma en jicht; bast: vogellijm

kamperfoelie, wilde  Lonicera periclymenum [kamperfoeliefamilie] houtige, liaan-achtige plant met rechtswindende of kruipende stengels die meters lang kunnen worden; knoppen lopen zeer vroeg uit, bladeren ovaal; bloemen in hoofdjes-achtige bloeiwijzen, roomwit, later geelachtig, van buiten vaak rood tot paars, lange gekromde buis, ver uitstekende helmdraden en stamper, vooral 's avonds een sterke, zoete geur, nectarrijk, geheel ingericht op insektenbestuiving, m.n. nachtvlinders; dieprode, giftige bessen; zonnige tot matig beschaduwde, matig voedselarme standplaatsen, bosranden, duinen; kan jonge bomen bij toenemende diktegroei 'wurgen'.

kardinaalsmuts Euonymus europaeus [kardinaalsmutsfamilie] < 8 inheems, kleine boom of struik; meestal meerstammig, typische struweelplant; takstand afstaand; takken boogvormig; twijg glad, eerst rolrond, later met 4 overlangse lijsten; bladen tegenoverstaand langwerpig; 2-slachtig; bloemen 3-8 in opgerichte kluwens, MJ, bestuiving door insecten; vrucht eerst dofgroen, in september roze, met kleppen openspringens en de oranje zaadrok tonend, zaden zelf wit; zaadverspreiding: vogelpoep
gebruik: vleespinnen, breinaalden, leesten voor schoenmakers, spintollen
bijzonderheden: giftig, sterk laxerend; bestand tegen vraat stippelmot, konijn, ree; twijgen donkergroen! - chlorophyl!

klimop Hedera helix [klimopfamilie] 'een altijd groen houtgewas, met leerachtige, verspreid staande bladeren, dat in de herfst bloeit en een eigenaardige, wat harsachtige geur verspreidt'. Kan meters hoog worden, waarbij de 'stam' zich met speciale hechtwortels aan een boom of muur vasthoudt. Deze hechtwortels nemen geen voedingsstoffen op; de boom of muur dient alleen als houvast. Daarnaast kan klimop ook kruipende stengels vormen. De bladeren aan klimmende zowel als kruipende stengels zijn 'handvormig gelobd tot gespleten' met een 'hartvormige voet'. 'Oudere klimmende planten die voldoende licht ontvangen, vormen daarnaast boogvormig afstaande, bloeiende zijtakken'. De bladeren aan deze takken zijn anders gevormd: 'ongedeeld, met wigvormige tot afgeknotte voet en toegespitste top'. De bloemen staan in 'bolvormige schermen die trosvormig gerangschikt zijn', ze zijn 'klein. tweeslachtig, regelmatig, vijftandig en geelgroen'. De dofzwarte besvruchten zijn pas in de volgende lente rijp. Klimop 'groeit op "gerijpte", niet te voedselarme, matig droge to matig vochtige minerale grondsoorten' en is het meest vitaal bij schaduw, op voedselrijke en kalkrijke bodem. Bloeiende klimop is voor insecten in de herfst een rijke bron van nectar en stuifmeel, omdat er dan weinig andere planten bloeien. Klimop is een goede slaap- en schuilplaats voor allerlei vogels. Krachtige bomen lijden niet onder klimopbegroeiing.

kruipwilg Salix repens [wilgenfamilie] kleinste wilg, dwergstruik of lage heester, meest in de duinen; takken laag over de grond, overhangend; takken en bladen in jonge toestand behaard, later kaal, blad blijft vaak zilverachtig, bladen verspreid, enkelvoudig; 1-slachtig, 2-huizig, katjes klein AM, bestuiving: insecten; zaadpluis, zaadverspreiding: wind
bijzonderheden: kiemt op plaatsen met een hoge grondwaterstand, verdere groei gestimuleerd door overstuiving, breidt zich vervolgens vegetatief uit, ook naar hogere delen, m.n. noordhellingen; verschillende gallen: m.n. 'wilgenroosje' - geremde stengelgroei, terwijl bladeren wel groeien, resulteert in een prop van bladeren, valt m.n. in de winter op, omdat deze blaadjes niet afvallen, middenin zit een lichtrode galmuglarve: Rabdophaga rosaria - 'stengeleter in een roosje'; kruipwilgstruweel heeft enkele bijzondere vegetatiekenmerken i.v.m. langzame afbraak bladeren

liguster, wilde Ligustrum vulgare [olijffamilie] inheems, kalkminnend; stam: dun; twijg dun, vaak overhangend en wortelend; blad tegenoverstaand of kransen van 3, lancetvormig, van boven glanzend donkergroen, van onder lichter, herfstkleuren purper en bruin; bloemen in opgerichte, eindelingse puimen, wee-zoete geur, vuilwit; vrucht: gesteelde, eivormige, giftige bes, eerst groen, later purperzwart, 's winters blijvend
gebruik: bessen: kleurstof vroeger
vgl.: haagliguster, uitheems (Japan), houdt blad

lijsterbes Sorbus aucuparia [rozenfamilie] < 20 inheems, zeer winterhard; vaak meerstammig, open kroon; takstand: rechtopgaand of afstaand; lenticellen horizontaal; knop purper; bladen verspreid, veervormig, oneven samengesteld; grote schermvormige pluimen van kleine roomwitte bloemen, sterk geurend, MJ; vruchten besachtig, verkleuren naar rood; verspreiding: vogel- en zoogdierenpoep, water
gebruik: bessen: lokvoer, gelei, stroop e.d. tegen staar, scheurbuik, werkt laxerend; hout: draaiwerk, goed te polijsten
bijzonderheden: groeit vooral op armere bodems; beschermt tegen zwarte magie, vaak runen in bast gekrast (Engelse naam: Rowan of Rowanberry)

meidoorn, eenstijlige Crataegus monogyna [rozenfamilie] <15 inheems; vaak meerstammig; takstand: afstaand; doornen < 2 cm in bladoksels; bladen verspreid veervormig diep ingesneden, 3-5 lobben; 2 slachtig; witte bloemen ca, 14 bijeen in schermvormige kluwens, 5-tallig, MJ, insectenbestuiving; vrucht eivormig, 1 zaad; zaadverspreiding: vogel- en zoogdierenpoep
gebruik: thee van bloemen tegen aderverkalking en keelpijn
bijzonderheden: voorkeur kalkrijke bodem, o.a. duinen
vgl.: tweestijlige, hogere, rijkere gronden; zwaardere wortellijsten, bochtiger stam, bladen en bloemen groter, bladen minder diepingesneden; 2-3 stijlen en zaden per vrucht

paardenkastanje Aescukus hippocastanum [paardenkastanjefamilie] <35 in 17de E ingevoerd uit N-Griekenland & Turkije; zware stam, dichte, koepelvormige kroon; takstand: afstaand of horizontaal afstaand; twijg lichtbruin, met nog lichtere lenticellen; knoppen tegenoverstaand, beh. eindknop, eivormig, kleverig, roodbruin, nerflidtekens als spijkergaatjes; bladen handvormig samengesteld, 5-7, lange steel; bloemen tot 100 in opgerichte pluim, MJ; vrucht: groene stekelige bolster, 2-3 kleppen, zaden glanzend roodbruin, doffe zool
gebruik: vruchten tegen ziekten bij paarden, bevat medicijn tegen spataderen en aambeien; schors levert zwarte kleurstof voor verven zijde & katoen; hout: meubels
de laatste tijd worden de paardenkastanjes belaagd door twee verschillende 'plagen'; ten eerste de larven van de mineermot die gangen boren in de bladeren, waardoor deze worden aangetast en eerder afvallen, waardoor de boom minder energie en reserves kan produceren - zie: http://www.treemotion.nl/index.php?cat=5; ten tweede is er de nog niet geheel opgehelderde kastanjeziekte, "Bomen krijgen bruine vlekken op de stam en 'bloeden' donker vocht. De aantasting leidt tot baststerfte en bij ernstige aantasting tot sterfte van de boom." - zie http://www.kastanjeziekte.wur.nl./

rimpelroos Rosa rugosa [rozenfamilie] 1-2, uit O-Azië, in 19de E ingevoerd, ruim verwilderd; plant gestekeld, zeer veel rechte, vaak naaldvormige stekels; blad rimpelig, zacht behaard, verspreid, veervormig, oneven samengesteld; 2-slachtig, bloem: 4-7cm, purperroze, soms wit, 5-tallig, bloei J tot eerste vorst; bottel rood, breder dan hoog, kaal, veel gegeten door groenlingen.

veldiep of gladde iep Ulmus minor [iepenfamilie] < 35 inheems en aangeplant, bastaardeert met andere iepesoorten; stam: hoog in de kroon doorlopend, veel wortelopslag (niet bij bergiep); vaak kurklijsten (bescherming tegen vraat en wind); takstand: afstaand; blad: enkelvoudig, asymmetrische bladvoet, staan afwisselend in 2 rijen langs de takken; bloemen klein, 2-slachtig, hoofdjesachtige bloeiwijze, bloeit voor verschijnen van de bladeren MA, windbestuiving; vrucht: zijdelings afgeplat nootje met een brede, lichtgroen, rondom lopende vleugelrand (fotosynthese!), windverspreiding
voorkeur: voedselrijke, vochthoudende, kalkrijke bodem
abelen-iepebos, vaak zoom aan de voet van hellingen, m.n. op steile kanten die ontstaan zijn door graafwerk t.b.v. bollenvelden (W I: 123)
gebruik: schors voedselrijk: veevoer, ook: thee tegen ontsteking slijmvliezen
bijzonderheden: iepeziekte - vanaf 1918 in E., in golven, veroorzaakt door een schimmel die in de houtvaten groeit en ze verstopt, wat uiteindelijk leidt tot het verwelken van de bladeren en het afsterven van de boom, dit schimmel wordt verspreid door met schimmelsporen besmette Iepenspintkevers of via de wortels van boom tot boom, bestrijding gebeurt vooral door de verspreiding van de kevers tegen te gaan; zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Iepziekte;

vlier Sambucus nigra [kamperfoeliefamilie] < 10 inheems; kleine boom of slordig ogende struik; takken wit merg; knoppen naakt, zonder schubben, vroeg uitlopend; bladen geveerd 3-7, meestal 5 eirond, stinkt bij kneuzing, lang groen blijvend, laat afvallend; bloemen: roomkleurig, klein, zoet geurend, in opgerichte schermvormige pluimen; vrucht: bessen van groen naar glanzend zwart, met 3 leerachtige zaden, verspreid door vogels
gebruik: verfstoffen en medicijnen uit bast, bladen, bloemen en vruchten; fluitjes van holle twijgen; merg als poetsmiddel horlogemakers; flierefluiter, mondstuk midwinterhoorn; aan bijna alle onderdelen worden allerlei geneeskrachtige werkingen toegeschreven: 'apotheek der armen'.

zomereik Quercus robur [napjesdragersfamilie] <35 inheems; stam: dik met laag aangezette, wijd afstaande takken; als vrijstaand: brede, koepelvormige kroon; bast: grijs, gegroefd met rechthoekige schubben of plaatjes; twijg eerst bruin, later blauwgrijs; knoppen in bladoksels en in groepen aan twijgeinden, eivormig, lichtbruin, talrijke schubben; blad: kortgesteeld, geoord, gelobd (4-6 paar); eenhuizig; eikels gesteeld
gebruik: huizen, schepen, vaten, meubels, wielspaken, houtskool; schors: leerlooierij
bijzonderheden: rijk insectenleven, eikels voedsel voor vogels (gaaien!)en zoogdieren (herten, zwijnen)
vgl: wintereik: oosten des lands, blad gesteeld, eikel ongesteeld

zuurbes Berberis vulgaris [berberisfamilie] 'middelhoge, snelgroeiende, inde voorzomer bloeiende heester met lange, min of meer boogvormig uitstaande, strobruine takken', waaraan veelal 3-delige dorens, met in de oksels korte zijtakjes met een toefje bladeren uitlopend in een tros; bladeren blauwgroen, omgekeerd eirond; bloemen citroengeel, sterke muffe geur, nectar, bestuiving door insecten; vruchten langwerpige, glanzend scharlakenrode bessen, zuur - vooral  door lijsters gegeten. komt vooral voor in Zuid-Limburg en de duinen, grote lichtbehoefte, kalkhoudende gronden; tussengastheer van een roestzwam die in alternerend stadium grassen en graan (rogge) aantast: 'zwarte graanroest'; daarom wordt zuurbes vaak bestreden.
bessen bevatten veel vitamine C, appelzuur, citroenzuur en wijnsteenzuur: limonade; hout geel door alkaloïde, in gebruik als verfstof (textiel, leer) en geneesmiddel (spijsvertering).



Terug naar Start-pagina
Terug naar  Een mozaiek van leefgemeenschappen