Langs de binnenduinrand bij Wimmenum
Enkele kruiden en kruidachtige struiken langs de Wimmenummerduinrand
Zie ook:
beemdkroon Knautia ervensis [kamperfoeliefamilie]
Vaste plant met een vertakte wortelstok, 15-60 cm lang, met grijsgroene
bladeren, bloeit met lila bloemen in losse hoofdjes met omwindselblaadjes,
juni tot in de herfst, met veel nectar, waar zowel dagvlinders als bijen
en hommels op af komen; groeit op kalkhoudende grond, werd gebruikt tegen
schurft.
bosbraam rubus fruticosus [rozenfamilie]
Een zeer gevarieerde 'soort', of een verzameling micro-soorten en allerlei
tussenvormen; half-struikachtige planten van uiteenlopende hoogte, van
enkele dm tot enkele meters, dan vaak boogvormig; bladen 5-delig; bloemen
wit tot rozerood, vruchten glanzend zwart.
bijvoet Artemisia vulgaris [composietenfamilie]
Algemene, zwak aromatische plant met groene aan de onderkant witviltige
geveerde bladeren; 60-120 cm hoog; vaak op braakliggend terrein en langs
wegen; bloem bruinachtig geel, in langwerpige bloemhoofdjes, zonder lintbloemen,
die samen een pluim vormen, juli-september; er wordt gezegd dat de Romeinen
de plant in hun schoeisel legden tegen vermoeidheid en pijn.
dauwbraam rubus caesius [rozenfamilie]
Kenmerkt zich in de duinen door jaarlijks opnieuw gevormde kruipende stengels,
< 7 m; deze wortelen op de knopen en vormen daar bladrozetten; de kruipende
stengels sterven in de winter af, maar de wortelstelsels overwinteren en
kunnen het volgend jaar zowel bloeistengels als kruipende stengels voortbrengen
[N.B. buiten de duinen functioneert de plan eerder als halfstruik]; bladen
3-delig; witte bloemen, dofblauw berijpte verzamelvruchten, zeer
sappig; dauwbraam is gebonden aan basische grond waar op ruime schaal stikstof
beschikbaar komt; dat is met name in de kalkrijke duinen het geval waar
het massaal kan voorkomen, m.n. in het zgn 'dauwbramenlandschap', achter
de zeereep, waar een zekere mate van overstuiving optreedt; wordt veel
verzameld om sap en jam van te bereiden.
fluitenkruid Anthriscus sylvestis
[schermbloemenfamilie]
Hoge, levendig groene, overblijvende plant, holle steel, penwortel, bloeit
in 2de helft voorjaar met witte schermen, zeer algemeen, vooral
in bermen; voedselrijke, vochthoudende bodem, klei of bemeste zandgrond;
wordt 'Hollands Kant' genoemd; uit de holle stengels kunnen 'fluitjes'
gesneden worden.
helm Ammophila arenaria [grassenfamilie]
Sterk en hoog gras; 60-120 cm, overblijvend, lange ondergrondse uitlopers;
bladen 5 mm, samengerond, waarbij de huidmondjes, die diep tussen de ribbels
liggen, nog meer worden afgeschermd, wat uitdroging beperkt; dichte bloeiwijze,
8-15 mm lang, JJ; de klassieke zandvastlegger, groeit op voedsel- en humusarm
doorlatend zand, dat aan de oppervlakte veelal bewegelijk is; overstuiving
stimuleert een krachtige groei in lengte en breedte, tot 1 m p.j.; helm
is het meest vitaal en groen aan de zeereep, meer naar binnen minder vitaal
en meer geelbruin.
hondsdraf Clechoma hederacea [lipbloemenfamilie]
Laag kruipend, wortelt op knopen, sterke netelgeur, hoefvormige bladeren,
bloemen aan opstaande bloeistengels, paarsblauw, zeer algemeen, veel verschillende
groeiplaatsen, vooral voedselrijk, matig vochtig en licht beschaduwd, versnelde
afbraak, onder struikgewas, overgroeit vaak liggende stammen en stobben;
geneeskracht geacht, tegen allerlei kwalen, kiespijn, hoest, verkoudheid,
zweren, jeuk, zwellingen, etc., bierkruid. Oorsprong naam omstreden, verbastering?,
'wondrank'?; hederacea slaat op groeiwijze, 'grondklimop'.
look-zonder-look Alliaria petiolata
[kruisbloemfamilie]
Midelhoge tot hoge voorjaarsbloeier, vaak 2-jarig: eerste jaar rozet, waar
in het 2de jaar een bloeistengel uit groeit, met witte bloemen
en tegen de zomer een losse tros met rijpe hauwen; nabloei met zijtrosjes;
hartvormige, gegolfde bladeren, met uiengeur bij kneuzing; veel in de duinstreek
op licht beschaduwde plaatsen, voedselrijke, losse, vochthoudende bodem;
in gebruik als toekruid met ui en mosterdsmaak; waardplant oranjetipje
nagelkruid (gewoon) Geum urbanum
[rozenfamilie]
Overblijvend, wortelstok (eindigt 'afgebeten' - duivel, ruikt iets naar
kruidnagel), kleine citroen-gele bloempjes, 5-tallig, half-schaduwplant,
vochthoudende, voedselrijke grond, ook: noordhellingen in kalkrijke duinen;
geneeskrachtig geacht, zuiverend, maag/darm problemen
paarse dovenetel Lamium purpurem
[lipbloemenfamilie]
Lage 1-jarige plant, bladeren eirond tot 3-hoekig, bovenste bladeren paars
aangelopen, gedrongen eindstandige bloeiwijze, bloemen roodpaars, algemeen,
akker- en (moes)tuinonkruid, vooral in het voorjaar
pijpbloem Aristolochia clematitis
[pijpbloemfamilie]
overblijvende voorzomerbloeier, groeit in groepen vanwege sterk vertalkte
wortelstokken; dof-lichtgroen uiterlijk; bladeren groot, hartvormig, gesteeld;
bloemen zwavelgeel, geheel vergoeid, trompetvormig; gericht op bestuiving
door vliegjes die in de bloem worden 'opgesloten' (vgl; arronskelk); vruchtzetting
komt hier vrijwel niet voor; uit Middellandsezeegebied, verwilderde artsenijplant,
tegen bloedingen, slangenbeten, maagziekten, hoest, etc. 'zeer goed voor
de bevalling'; komt voor op stikstofrijke, kalkhoudende, zandige vaak verstoorde
boden; binnenduinrand en langs de rivieren
robertskruid Geranium robertianum
[ooievaarsbekfamilie]
1- of 2-jarig, kleine dieprose bloempjes, rozetten, klierharen (geur),
stengels (donker-)rood, sterk samengestelde, tere bladeren, vruchtjes worden
weggeslingerd; kan in diepe schaduw groeien, 'vooral op plekken waar verhoogde
afbraak van organisch materiaal plaatsvindt' (OF-2: 160-1), werd bloedstelpend
geacht.
sneeuwklokje Galanthus nivalis
[narcisfamilie]
Zeer lage, blauwgroene winterbloeier met eenbloemige bloeistengels, bloemen
in 2 kransen, inheems in Z. Europa, hier gekweekt sinds de M.E., vooral
in bossen en boomgaarden; waar ze eenmaal staan blijven ze langdurig, verspreiding
via bollen, geen spontane verspreiding; in 'sneeuwklokjesbossen' soms meegevoerde
exoten.
speenkruid Ranunculus ficaria [ranonkelfamilie]
Laagblijvende voorjaarsbloeier, knotsvormig opgezwollen wortels ('spenen',
reservevoedsel), glanzend donkergroen, hartvormige bladeren, stervormige
bloemen met 5-8 goud-gele kroonbladen, voortplanting vooral via okselknolletjes
(zelden vruchtdragend, m.u.v. Zuideuropese vormen, Texel, meegekomen met
sneeuwklokjes), algemeen, zoutmijdend, beschaduwde of grazige plaatsen
op vochtige, voedselrijke grond. jonge plantjes rijk aan vit. C, maar later
giftiger.
stinkende gouwe Chelidonium majus[papaverfamilie]
30-80 cm, overblijvend, met kenmerkend oranje melksap, giftig; botergele
bloemen in schermen, MJJA; groeit op licht beschaduwde, onverstoorde grond;
werd gebruikt tegen oogkwalen en wratten.
weegbreezonnebloem Doronicum plantagineum
[composietenfamilie]
Midelhoge overblijvende planten, met wortelstokken, die meestal in grote
groepen groeien; bloemen met licht goudgele straalbloemen en wat donkerder
buisbloemen; afkomstig uit ZW Europa, in NL sinds eerste helft 19de E.
komt vooral aan de Hollandse binnenduinrand voor. [in de Wimmenummerduinen
bij abelenbosje]
witte dovenetel Lamium album
[lipbloemenfamilie]
Overblijvend, lang bloeiend, liggend-opstijgende stengels en opgerichte
bloeistengels, ondergrondse uitlopers, zeer algemeen, beschutte, vaak beschaduwde,
voedselrijke, vaak zeer stikstofrijke, vochthoudende bodem, vooral in cultuurlandschap
(dove dubbelganger van grote brandnetel).
Terug naar Start
Terug naar Een mozaïek van leefgemeenschappen